Toekomst Duurzame Landbouw
SYPOSIUM BRABANT BUITENGEWOON
Vier jaar Reconstructie
Beekse Bergen, 9 september 2009
Dorien Pessers, hoogleraar Rechtstheorie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Vrije Universiteit van Amsterdam
Dames en Heren,
Inleiding
Nog nooit waren de tijden zo slecht, en nog nooit waren de tijden dus ook zo goed. Want als de meervoudige crisis waarin wij ons bevinden - en u kent het rijtje: de financiële crisis, de economische crisis, de klimaatcrisis en de voedselcrisis - werkelijk zo ernstig is als de geleerden beweren, dan is er alle ruimte en zelfs de noodzaak om de verbeeldingskracht in werking te zetten, om stoutmoedig te denken, om oude idealen nieuw leven in te blazen en om oplossingen die al sinds jaar en dag als de verstandigste worden gezien, eindelijk te realiseren. Het is daarom niet voor niets dat zo velen de huidige crisis als een uitgelezen kans zien om een werkelijk duurzame en ecologische economie te ontwikkelen, om een Green New Deal te sluiten.
De pleitbezorgers van dit Groene Nieuwe Akkoord verwijzen vaak naar andere historische crisisperioden en benadrukken hoe belangrijk het is dat in die situaties de juiste oplossingen worden gekozen. De Amerikaanse president Roosevelt reageerde op de crisis van de jaren dertig met zijn sociale New Deal-politiek en legde daarmee de basis voor de enorme welvaartstijging in Amerika. In Duitsland koos Hitler in 1933 voor de uitbreiding van de zware industrie en met name de wapenindustrie om de werkloosheid te bestrijden, en wendde deze vervolgens aan voor een wereldoorlog. Na deze oorlog kozen de West-Europese staten in het kader van de wederopbouw voor een Keynesiaans systeem van sociale voorzieningen, en legden daarmee de basis voor een lange periode van ongekende welvaart.
Kortom, elke crisis biedt een kans. Maar niet elke oplossing biedt uitzicht op verbetering. Het is daarom zo teleurstellend dat het kabinet Balkenende kansen op werkelijke verbetering laat liggen en geen gebruik lijkt te maken van het enthousiasme en de creatieve energie die zijn vrijgekomen bij die economen die al jaren lang een ecologische economie bepleiten, bij ondernemers die eindelijk op grote schaal schone technologie willen ontwikkelen; bij wetenschappers die eindelijk hun theorieen over een rechtvaardige en duurzame internationale orde in de praktijk gebracht zouden willen zien, bij milieubewegingen die staan te trappelen om hun al zo lang gepropageerde ideeën eindelijk te verwerkelijken; bij bestuurders die juist nu een mogelijkheid hopen te krijgen om economie, milieu en leefbaarheid werkelijk te verzoenen.
Hoe breed dit verlangen van burgers en bestuurders naar een ecologische economie wordt gedragen, blijkt bijvoorbeeld uit de cijfers van de Triodosbank en de ASN-bank. Banken die zich inzetten voor een duurzame en solidaire economie. " De duurzame bank heeft het tij mee" schreef het FD op 29 augustus jl. Beide banken hebben hun marktaandeel in kredietverlening en spaartegoeden sterk zien oplopen. De nettowinst van de Triodosbank in het tweede kwartaal van 2009 verdubbelde zich ten opzichte van het eerste half jaar in 2008. De Nederlandse Waterschapsbank, die kredieten verstrekt aan lagere overheden ten behoeve van water en milieu, heeft in het eerste halfjaar van 2009 50 % meer winst behaald dan in dezelfde periode in het jaar ervoor.
Hoe groot het verlangen en hoe groot ook het besef van urgentie is, blijkt voorts uit de vele artikelen, boeken en pamfletten die verschijnen en waarin overheid en politiek worden opgeroepen om toch vooral haast te maken met een ecologisch verantwoorde, duurzame economie en op tijd afscheid te nemen van een louter op kwantitatieve groei gericht economisch beleid. De destructieve en fatale gevolgen van een dergelijk blind en milieu-vernietigend economisch groeibeleid, zijn immers in deze viervoudige crisis voldoende zichtbaar geworden. De overgang naar een duurzame en op kwalitatieve groei gerichte economie betekent bovendien geen vermindering van onze welvaart. Integendeel. Niet alleen de leefbaarheid van onze planeet wordt behouden en verbeterd, maar een werkelijk duurzame economie blijkt ook een zeer krachtige aanjager van werkgelegenheid en productiviteit te zijn.
Vooral in Brabant is de roep om een ecologische economie luid te horen. Het meest recent in het Burgerinitiatief tegen verdere schaalvergroting in de intensieve veehouderij, dat door 33.000 burgers werd ondertekend, en waarin werd opgeroepen een duurzame, grondgebonden en diervriendelijke landbouw na te streven.
Het Burgerinitiatief sloot onder andere aan op de Nederlands-Vlaamse conferentie die in 2008 aan de universiteit van Tilburg werd gehouden over de voorwaarden voor een duurzame en solidaire economie die niet langer de aarde en haar grondstoffen uitput, het milieu en landschappen niet langer vernietigt, de gezondheid niet langer aantast, en de tegenstellingen tussen rijk en arm niet verder verscherpt. Want gaan we door op de weg van een onbelemmerde economische groei, dan vernietigen we mét het milieu uiteindelijk ook onze eigen bestaansvoorwaarden. Uit deze conferentie kwam de Verklaring van Tilburg voort, een jaar later gevolgd door de Verklaring van Antwerpen. In beide gevallen ondertekend door honderden personen uit de wereld van de wetenschap, het bedrijfsleven, de vakbonden, de lagere overheden en de milieubewegingen.
In deze verklaringen van Tilburg en Antwerpen wordt opgeroepen om de defecten van het huidige economische systeem onder ogen te zien. Bepleit wordt in het bijzonder om nu eindelijk eens eerlijk de publieke kosten van de private winsten tot uitdrukking te brengen in het BNP. Talloze alternatieve meetinstrumenten voor economische groei zijn in de afgelopen jaren ontwikkeld - zoals de Ecologische Voetafdruk, de Index Duurzaam Nationaal Inkomen, de Index Duurzaam Economisch Welzijn - waarin de stijging van de economische groei wordt afgezet tegen de publieke kosten daarvan op het gebied van milieuvervuiling en -vernietiging, op het gebied van welzijn, gezondheid en leefbaarheid. En hoewel ook het Centraal Planbureau deze modellen al jaren kent, worden ze nog steeds niet gehanteerd. Ondertussen blijft ons een vertekend beeld van de economische groei voorgeschoteld worden, en wordt de crisis bestreden met zijn eigen kwaal: we moeten meer besteden en meer consumeren om de dolgedraaide machine van de mondiale vrije markteconomie aan de gang te houden, alle gevolgen voor klimaat, milieu en voedselvoorziening ten spijt. [nieuwe definities van rijkdom en armoede]
Voorbeeld: epidemieën
Laat ik u een voorbeeld geven dat in verband met de verontrustende Q-koorts vooral voor de Brabantse situatie zeer actueel is en dat bovendien ten grondslag ligt aan de hele reconstructie-operatie: de maatschappelijke kosten van de intensieve veeteelt.
Op dit moment raast de Mexicaanse varkensgriep over de wereld. (Overigens is Nederland het enige land ter wereld waar deze griep de Mexicaanse griep wordt genoemd, in de rest van de wereld wordt gewoon van varkensgriep gesproken. In Nederland mag het beest kennelijk niet bij zijn echte naam worden genoemd.) De varkensgriep heeft in Nederland tot nog toe slechts 2 doden gekost, wat erg weinig is in verhouding tot de ophef die erover is gemaakt. Er wordt daarom allerwegen schamper gesproken over deze ophef en met name over de voorlichting door het RIVM, waarin aanvankelijk over de mogelijkheid van duizenden doden werd gesproken. Toch is deze schamperende reactie niet terecht. Microbiologen en virologen waarschuwen al jarenlang voor de gevaren van de intensieve vee-industrie. De epidemieën volgen elkaar in steeds hoger tempo op, en de mutaties van de virussen worden steeds gevaarlijker. Dat de WHO de hoogste alarmfase uitriep getuigt eerder van inzicht dan van stemmingmakerij.
Ik geef u een kort overzicht van de belangrijkste epidemieën van de laatste jaren. Na de varkenspest in Nederland in 1997 waarbij 11 miljoen varkens moesten worden gedood, brak in 2001 Mond en Klauwzeer uit. In Engeland was deze epidemie het ergst: 600.000 koeien, 3 miljoen schapen, en duizenden andere besmette dieren moesten worden geruimd. In 2003 brak de Aziatische vogelgriep uit. Het ging om een gemuteerd virus, afkomstig van vogels, dat direct overgaat op pluimvee, varkens en via varkens op mensen, wegens de genetische overeenkomsten tussen mensen en varkens. De uitbraak was het te verwachten gevolg van de gigantische schaalvergroting in de pluimvee-en varkensindustrie in China, Thailand en Vietnam. China neemt inmiddels meer dan de helft van de mondiale varkensproduktie voor zijn rekening. De fabrieken waar honderdduizenden varkens worden gefokt en verwerkt, staan vaak in de directe nabijheid van pluimveefabrieken waar miljoenen kippen en eenden worden geproduceerd. Deze fabrieken staan bovendien vaak in de nabijheid van dorpen of steden. Het gevolg is dat vogelgriep, varkensgriep en mensengriep gecombineerd kunnen worden en aldus tot een geheel nieuw virus kunnen leiden. Het virus begon pas vanaf 2005 zijn virulentie te verliezen, nadat miljoenen dieren en honderden mensen eraan waren overleden.
BSE, of wel de gekke koeien-ziekte, steekt vanaf de jaren tachtig regelmatig de kop op. Deze ziekte wordt door de veevoederindustrie veroorzaakt. De ziekte werd voor het eerst geconstateerd in Engeland en sindsdien in 34 andere landen. Deze dierziekte kan ook mensen besmetten en wordt dan de Jacob Kreutzfeldziekte genoemd. Inmiddels zijn bijna 200 mensen aan deze dramatisch verlopende ziekte overleden.
Het MRSA-virus is hier in Brabant maar al te goed bekend. De besmettingscijfers lopen snel op. Inmiddels is - blijkens cijfers van het RIVM - ruim 80 procent van de kalverhoudeijen besmet, bijna 50 procent van de varkenshouderijen en een onbekend deel van de kippenhouderijen. Een derde van de varkens- en kalvenhouders is zelf besmet met het MRSA-bacterie.
En dan is er natuurlijk de Q-koorts die in 2007 zijn opmars begon, sindsdien elk jaar omvangrijker wordt, in Brabant inmiddels 2000 mensen heeft getroffen, van wie honderden zijn opgenomen in ziekenhuizen en waaraan 5 mensen zijn overleden. De Q-koorts kan bovendien chronisch worden en onder meer tot ontstoken hartkleppen leiden. De bron van de Q-koorts ligt waarschijnlijk in grootschalige geiten- en schappenbedrijven. De bacterie die Q-koorts veroorzaakt is zo hardnekkig dat - aldus NRC van 2 september jl. - het door Amerikaanse deskundigen als een middel voor biologische/bacteriële oorlogsvoering of terreur wordt beschouwd. De uitbraak van de Q-koorts kan - aldus nog steeds NRC - niet los worden gezien van de enorme omvang van de intensieve veehouderij in Nederland
Naar aanleiding van de snelle stijging van het aantal Q-koortspatienten in Brabant, heeft het St. Jan-ziekenhuis in Den Bosch een aparte kliniek geopend. Een van de artsen vertelde onlangs in het tv-programma Nova dat "over Brabant een deken van virussen, bacteriën en ammoniak hangt". Een specialist van het VU-ziekenhuis in Amsterdam vertelde in NRC van 2 september jl. dat hij in ieder geval niet meer in Oost-Brabant zou gaan fietsen. Ik hoef u niet te vertellen hoe schadelijk deze berichten zijn voor het imago en de aantrekkelijkheid van Brabant als woonplek, als toeristische streek en vestigingsplaats voor bedrijven.
De epidemieën waarover wij het hier hebben, worden mede veroorzaakt door het feit dat wegens de overmatige hoeveelheid antibiotica die preventief wordt toegediend, de resistentie van de dieren tegen ziektes sterk afneemt. De veeartsen spelen hierbij een dubieuze rol. Zij ontlenen een substantieel deel van hun inkomen aan de verkoop van antibiotica. Zoals bekend wil minister Verburg aan deze misstand een einde maken.
Kortom, we kunnen moeilijk ontkennen dat de snelle groei van de internationale intensieve vleesindustrie de samenleving met grote en kostbare problemen opzadelt. Deze maatschappelijke kosten worden voor een zeer groot deel afgewenteld op die samenleving, en ze zijn enorm. In het Financiële Dagblad van 29 augustus wordt ervan een overzicht gegeven. Al jaren geleden is er een aparte organisatie in het leven geroepen om gevaarlijke virussen te bestrijden, medicijnvoorraden aan te leggen en draaiboeken aan te leggen om ontwrichting van de samenleving in geval van een epidemie of pandemie te voorkomen. Naar aanleiding van de Mexicaanse varkensgriep heeft minister Klink - nota bene ten tijde van een toch al geldverslindende crisis - voor 700 miljoen euro vaccins besteld en voorlichtingscampagnes gelanceerd. De kosten van de bestrijding van dit griepvirus zijn zo hoog dat mede daardoor de toch al hoge premies voor de ziektenkostenverzekering in 2010 nog verder omhoog zullen gaan. De publieke kosten van deze private ondernemingen lopen in de honderden miljoenen, en op internationaal niveau in de miljarden. Maar in de berekening van het BNP komt dat niet tot uitdrukking. Integendeel, de berekening is zo bizar dat alle maatregelen die genomen moeten worden om de schade te bestrijden, als economische productiviteit en dus als groei van onze welvaart worden gemeten!
Het kon niet uitblijven dat het uitbreken van de Mexicaanse griep zo snel na het uitbreken van de financiële crisis zou leiden tot vergelijkingen tussen het internationale financiële systeem en de internationale vleesindustrie. The Guardian van 2 mei jl. wijdde er een artikel aan. Beide bedrijfstakken opereren op wereldschaal. Beide hebben de laatste decennia een enorme schaalvergroting en omzetgroei doorgemaakt. Goedkope leningen en goedkoop vlees vonden massaal aftrek, zonder dat de consumenten zich afvroegen wat de condities waren waaronder zij zo goedkoop konden consumeren. Beide bedrijfstakken hebben een kettingreactie veroorzaakt die over de hele wereld trekt: Zijn het in de financiële crisis de giftige pakketten met leningen, in de vleesindustrie zijn het de giftige virussen die mondiaal een spoor van vernieling nalaten. Zijn het in de financiële wereld de derivaten die als oneigenlijke financiële producten de schade veroorzaakten, in de vleesindustrie zijn het de kunstmatig met antibiotica en vaccins volgespoten en opgefokte varkens die als derivaten van het natuurlijke varken kunnen gelden. Beide bedrijfstakken zijn kennelijk too big to fail, zo constateerde de Guardian. Met andere woorden: beide bedrijfstakken zijn zo omvangrijk, zo machtig en zo belangrijk voor onze - op grenzenloze groei en keiharde concurrentie ingerichte - economieën, dat we het ons niet kunnen permitteren om daarin rigoreus orde op zaken te stellen.
Het wachten is daarom op een nieuwe financiële crisis en een nieuwe pandemie. U zult begrijpen dat tegen deze systeemwaanzin steeds meer bezwaren rijzen. Overigens niet alleen bij de burgers, maar net zo goed bij de boeren zelf die - willen zij overleven - mee moeten gaan met permanente schaalvergroting. Doen zij dat niet dan worden ze in no time weggeconcurreerd. Het wekt daarom ook geen verbazing dat in het tv programma Buitenhof van afgelopen zondag Herman Wijffels nogmaals naar voren bracht dat het in de huidige viervoudige crisis ten diepste gaat over een waardencrisis.
De Reconstructiewet
Hoe moeten we in het licht van de huidige, viervoudige crisis de reconstructie in de vijf Nederlandse provincies duiden? De Reconstructiewet van 2002 was het directe resultaat van de zojuist beschreven crisisgevoeligheid van de grootschalige, intensieve vee-industrie. In 1997 brak de varkenspest uit die leidde tot het vernietigen van 11 miljoen varkens en het ruimen van 1775 bedrijven. De geschatte kosten bedroegen 2.5 miljard euro, die voor het grootste deel voor rekening kwamen van de belastingbetaler en voor een ander deel voor rekening van de geruineerde boeren. Na de watersnoodramp van 1953 was de varkenspest de duurste ramp die Nederland ooit heeft getroffen.
Tegelijk werd de crisis - precies zoals het hoort - als een uitgelezen kans gezien om radicaal orde op zaken te stellen. Vanaf dat moment wordt de geschiedenis - vooral voor bestuurskundigen - interessant. Want minister van Aartsen schoof meteen het poldermodel - met de landbouwsector als machtige overlegpartner - opzij en koos - gezien de ernst van de problemen - voor een verticaal, hierarchisch bestuursmodel. Van hogerhand verordonneerde hij een herstructurering van de intensieve varkenshouderij, een inkrimping daarvan met 25 procent, en de concentratie van de intensieve varkensbedrijven in twee gebieden, in het oosten en zuiden van Nederland, opdat de rest van Nederland schoon zou blijven. Daar bovenop kwam nog een quotering voor de productie-omvang van varkens. Vervolgens wilde hij de maatregelen voor het milieu, welzijn en dierenwelzijn aanscherpen. Dit pakket aan maatregelen zou de intensieve varkenshouderij in Nederland terugbrengen tot duurzame proporties, het probleem van het enorme mestoverschot wegwerken, waardoor Nederland aan de Europese Nitraatrichtlijn zou kunnen voldoen. Eind 1997 werd de Wet Herstructurering Varkenshouderij goedgekeurd.
De varkensboeren reageerden furieus, bezetten snelwegen en het Binnenhof met tractoren, en stapten naar de rechter. Na drie jaar was de Wet Herstructurering Varkenshouderij van de baan. Want in die drie jaar waren de provincies aan het polderen geslagen, en was de landbouwsector - die niet meer welkom was op het ministerie van LNV - bij de provincies aan tafel geschoven.
Onder de opvolgers van Van Aartsen werd het poldermodel hersteld, en kwamen er weer contacten op gang tussen rijk, provincie en landbouwsector en werden er verschillende bestuursakkoorden gesloten over de reconstructie van het platteland. Besloten werd om in vijf provincies het hele platteland te reconstrueren, ofwel opnieuw in te richten in drie zones: extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. Beoogd werd een win-winsituatie te creëren: de natuur en het milieu zouden winnen, de burgers die geen last meer zouden hebben van stank en andere emissies zouden winnen, en ook de intensieve veehouders die in speciaal aangewezen gebieden zouden kunnen uitbreiden om de Europese concurrentie het hoofd te kunnen bieden.
Het is achteraf natuurlijk niet mogelijk om vast te stellen waarmee Nederland het beste af zou zijn geweest: met de radicale ingreep van bovenaf, die Van Aartsen voorstond, of met het horizontaal polderen waarvan de huidige reconstructieplannen het resultaat zijn.
Wel is duidelijk dat wettelijke maatregelen - of het nu crisismaatregelen of andere maatregelen zijn - altijd terechtkomen in het maatschappelijke krachtenveld. De Italiaanse schrijver Umberto Eco stelde onze huidige en dynamische samenleving eens voor als een biljarttafel waar heel veel ballen, van verschillende omvang, in het spel zijn en waar talloze maatschappelijke spelers de keu hanteren. De uitkomst van het spel in onvoorspelbaar. Want zelfs de grootste bal, gespeeld door de krachtigste speler, kan ineens tot stilstand komen of van beoogde richting veranderen door een welgemikt klein balletje, afkomstig van een zwakke speler. Zo is het ook de afgelopen 10 jaar gegaan met de herstructurering van de intensieve varkensindustrie en met de reconstructie van het buitengebied. De aanpak van de varkenscrisis kwam van meet af aan terecht in een krachtenveld waar rijk, provincies, gemeentes, de landbouwbelangenorganisaties, milieu-organisaties, natuurbeschermers, terreinbeheerders, grote varkenshouders, kleine varkenshouders en actiegroepen van burgers in wisselende allianties spelers en tegenspelers waren. Het is voor bestuurders - van welke bestuurslaag ook - buitengewoon moeilijk om in dit krachtenveld te opereren. Niet voor niets wordt vaak gezegd dat Nederland door een bestuursinfarct is getroffen. Maar dat gaat mij te ver waar het de Brabantse reconstructie betreft. Sterker nog, na 10 jaar is er veel om trots op te zijn.
De betrokken partijen hebben - na verschillende ups en downs - in gemeenschappelijk overleg veel voor elkaar gekregen. Overigens is uit de bestuurskundige literatuur bekend dat poldersuccessen veelal te danken zijn aan bijzondere personen, die op het juiste moment weten te overtuigen, die in staat zijn hun achterban krachtig te mobiliseren, die een pat-stelling met een intelligente oplossing ineens weten te doorbreken. Uit dit ervaringsfeit blijkt maar weer eens te meer hoe belangrijk het is dat de beste mensen bereid zijn een functie in het openbaar bestuur te vervullen.
De reconstructieplannen hebben veel energie en betrokkenheid vrijgemaakt, bij bestuurders, bij natuurorganisaties, bij terreinbeheerders, bij landbouworganisaties en bij burgers. Er zijn prachtige natuurprojecten opgezet, zoals herstel van beekdalen zoals de Beerzeloop, de aanleg van ecologische verbindingszones, de verdere ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur, de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. U zult er in de workshops veel over horen.
Het zou natuurlijk veel sympathieker en feestelijker zijn indien ik nu doorging op de zegeningen die de Brabantse reconstructie de burgers heeft gebracht. Maar de goede bestuurder zit daar niet op te wachten. Die wil kritiek horen! Zo wordt ons dat althans geleerd in de boekjes over mondig burgerschap. En laat ik dat boekje nu maar volgen en enkele punten van kritiek naar voren brengen, vanuit verschillende perspectieven.
Bijvoorbeeld over de communicatie. Het is in de eerste evaluaties van de Reconstructiewet al eerder geconstateerd dat er slecht met de burgers is gecommuniceerd over de drastische ingrepen in hun woonomgeving. Pas nu worden zij geconfronteerd met de integrale zonering en dus - indien zij pech hebben - met de komst van megavarkensstallen in hun directe nabijheid. Bij gebrek aan communicatie verdiepen de burgers zich zelf in de reconstructieplannen en struikelen dan over de - in hun ogen - valse voorstelling van zaken. Zo blijkt het niet te gaan om verplaatsing van gezinsbedrijven, waarover in de reconstructieplannen wordt gesproken, maar om de vestiging van industriële varkenscomplexen die op mondiale schaal moeten kunnen concurreren. De luchtwassers die de gevaarlijke emissies van ammoniak, stank en fijnstof moeten afvangen en waarop de milieu- en bouwvergunningen zijn gebaseerd, blijken nog steeds niet gecertificeerd en het is dus maar helemaal de vraag of zij werkelijk optimaal functioneren. Het streven van provincies en gemeentes om aan de industriecomplexen een mooie architectuur te geven, blijkt bij de boeren zelf op geen enkel draagvlak te berusten. En als er bij de varkensindustrie sprake is van niet grondgebonden landbouw, waarom dan toch de schaarse grond en de schaarse open landschappen van Brabant opofferen aan een industrie die deze grond helemaal niet nodig heeft? Waarom kan deze industrie niet naar industrieterreinen? Een opvatting die overigens ook door ex-minister Veerman wordt gedeeld.
Verontrustend is ook dat er in verwevingsgebieden en zelfs in extensiveringsgebieden volop uitbreiding van varkensstallen plaatsvindt, geheel in strijd met de reconstructieplannen.
Er is ook andere kritiek te beluisteren. Zijn veel LOG's niet al te onzorgvuldig aangewezen? De reconstructieplannen schrijven een observatie op perceelsniveau voor en verbieden LOG's in natuurhistorisch en cultuurhistorisch gevoelige gebieden en zeker in gebieden die dicht op woonkernen liggen. Maar hoeveel LOG's kunnen die toetsteen doorstaan? 50 LOG's op het kleine en dichtbevolkte oppervlak van Brabant lijkt de burgers bovendien uitzinnig! Het positieve gevolg van deze nogal roekeloze aanwijzing van LOG's is overigens dat de burgers zich zijn gaan verdiepen in de landschappelijke kwaliteiten van hun omgeving, de geschiedenis ervan zijn gaan opdiepen, studiegroepen hebben georganiseerd. De betrokkenheid van de Brabantse burgers bij hun omgeving is daardoor nog groter geworden.
Er is ook kritiek te beluisteren van de kant van de kleinere varkenshouders zelf, de werkelijke gezinsbedrijven. Onder hen vindt een ijskoude sanering plaats. Tegen de concurrentie van de grootschalige en kapitaalkrachtige varkensindustrie zijn zij niet meer opgewassen. In razendsnel tempo verdwijnt het ene gezinsbedrijf na het andere in Brabant.
Maar ook vanuit het perspectief van het openbaar bestuur zijn vraagtekens te zetten bij onverkorte handhaving van de reconstructie en met name van de inrichting van LOG's. Hoe lang kan Nederland de moordende mondiale concurrentie in de intensieve veehouderij nog volhouden? Verwacht wordt - onder meer door de Rabobank - dat binnen tien jaar er nog maar enkele hele grote spelers over zullen zijn in Nederland. China, India en misschien Oost-Europa zullen de wereldleiders worden. Moeten we in Brabant landschappen en milieu gaan vernietigen ten behoeve van een grootschalige industrie die in Nederland waarschijnlijk geen toekomst meer heeft? Kunnen we dan niet beter inzetten op een landbouw die wel toekomst heeft: de kleinschalige, ecologische landbouw?
En daarmee kom ik aan het einde van deze lezing.
Nog nooit waren de tijden zo slecht en nog nooit waren ze daarom zo goed, zei ik aan het begin van mijn verhaal. Dat geldt ook voor de reconstructie van het Brabantse buitengebied. De viervoudige crisis die ons nu treft, biedt ook de mogelijkheid de zwakke plekken in de reconstructieplannen te herzien en de tekenen des tijds op een juiste wijze te verstaan. Het nieuwe uitgangspunt zou de waardencrisis kunnen zijn, waarover Wijffels sprak. Was het in 1997 de uitbraak van de varkenspest die voor een doorbraak in het denken zorgde, in 2009 zou het de uitbraak van de Q-koorts kunnen zijn, die - mede in verband met de acute klimaat- en voedselcrisis - voor een nieuwe doorbraak in het denken kan zorgen.
De rode draad in de herbezinning kan volgens mij geen andere zijn dan het streven naar een ecologische economie. En dat zeker in Brabant. Ecologie en economie zijn beide afgeleid van het Griekse woord oikos, dat onder meer erf betekent en dat duidt op de kleinschaligheid van en duurzaamheid van een aan huis en haard en grond gebonden huishoudkunde. Ik bedoel daar niet iets romantisch of nostalgisch mee, maar probeer slechts een link te leggen naar de liefde van de Brabanders voor hun landschap. Waarom zou het niet mogelijk zijn om dat landschap in zijn schoonheid te behouden en de kwalitatieve groei te zoeken in een - niet grondgebonden - kenniseconomie, waar Brabant met zijn twee universiteiten en indrukwekkende technologische industrie zo sterk in is?
Ik dank u voor uw aandacht.
Dorien Pessers